Longread AJJIT
Een repetitie voor een ander leven
Khadija El Kharraz Alami over ‘AJJIT’
Met AJJIT onderzoekt Khadija El Kharraz Alami hoe muziek, ritme en beweging een ander soort storytelling kunnen aanwakkeren. In dialoog met artiest en music producer Reda Senhaji duikt ze in de polyritmiek van Marokkaanse muziekgenres zoals Ahwach, Gnaoua en Chaabi. Manal Benmalek sprak Khadija enkele weken voor de première.
Het begint met een zachte puls, regelmatig als een hartslag. Elke herhaling verdiept de roep, en het geluid verspreidt zich als adem door de ruimte. AJJIT – wat in het Tashelhiyt, een Amazigh-dialect uit het zuidwesten van Marokko, ‘loslaten’ betekent – is minder een performance dan een staat van zijn. Wanneer je deze ruimte binnengaat, stap je niet zozeer een theater binnen, maar een proces dat al aan de gang is, een puls die ouder is dan de zaal en die de nacht zal overleven. Wat er opgevoerd wordt is geen fictie, maar een experiment met de tijd zelf: hoe een lichaam te wekken dat afgestompt is door het tempo van het heden, en het opnieuw af te stemmen op ritmes die dieper zijn, vreemder, moeilijker te vatten.
Voor Khadija El Kharraz Alami is theater nooit alleen maar theater. Haar werk ontregelt al langer de grenzen tussen scène en ritueel, en legt ruimtes bloot waar kwetsbaarheid en intensiteit zich kunnen verzamelen zonder de filter van conventie, waarbij ze bewust de formele regels ontwricht die vaak hedendaagse performance bepalen. Ze spreekt over “het ontwaken van onze prekapitalistische lichamen”, een idee dat ze ontleent aan Silvia Federici en dat eerder klinkt als een bezwering dan als een theorie: onder onze dagelijkse gebaren, onder de snelheid van schermen en het verstikkende tikken van agenda’s, blijven oudere ademhalingspatronen bestaan, oudere manieren om samen te staan. Dat verzet leeft in het lichaam zelf, in bewegingen, gebaren en ritmes die de logica van onze huidige kapitalistische tijd weigeren, en AJJIT wil die patronen opnieuw hoorbaar maken.
Hier is geluid het voornaamste medium, maar het bereikt ons via het lichaam voor het in het hart neerkomt. De basis wordt gelegd door een enkel gebaar: een hand die een ritme klapt, een stem die zich laat vallen in een herhaalde frase. In Marokkaanse tradities zoals Gnawa, Ahwash of Issawa is dit hoe een ceremonie begint: ritme wordt niet gebruikt als achtergrond, maar als voertuig, als drager van trance. Eens het lichaam zich erop afstemt, zodra de cyclus vat krijgt, begint het zelf los te komen. De jnoun – of geesten, krachten, aanwezigheden – worden uitgenodigd, niet als bijgeloof, maar als een manier van loslaten, of van AJJIT.
Vanaf hier werkt Khadija met gebaren en pulsen die de gebruikelijke tijdsmaat verstoren en buiten die maat bewegen. Naast haar draagt Reda Senhaji, als Cheb Runner, die nalatenschap over in circuits. Zijn instrumenten – de Digitakt met zijn flikkerende raster, de modulaire synthesizer met zijn wirwar van gekleurde patchkabels – zijn nooit louter technisch. De kluwen kabels roept de zeven kleuren op van een Lila, de nachtelijke Gnawa-ceremonie waarin elke tint een aanwezigheid aanduidt: wit voor de heiligen, lichtblauw voor water, donkerblauw voor lucht, rood voor bloed, groen voor mannelijke geesten en geel voor vrouwelijke. In het ritueel sturen doek en kleur de beweging van trance; hier lijken Reda’s kabels een gelijkaardige rol te spelen, signalen van een aanroep. In lagen van stemmen en handpercussie breiden zijn machines het ritueel niet uit door het te imiteren, maar door het te verankeren in de taal van het heden. Dat proces verloopt niet soepel. Traditionele polyritmes passen moeilijk in de binaire rasters van de machine. Een cyclus van zes slagen struikelt over een sequencer die voor vier is gebouwd; accenten verschuiven, stiltes vallen op onverwachte plaatsen. Maar precies die wrijving is het werk. Hij buigt de hardware, splitst patronen over kanalen, laat reeksen struikelen tot de lus begint te wiegen tegen zijn eigen kader.
Wat hier ontstaat is ambacht in zijn meest tastbare vorm: een geduldige onderhandeling met het materiaal, gevormd door herhaling en aandachtig luisteren. Elke verschoven slag wordt deel van de textuur, elke aanpassing een dialoog met de machine. Het doel is niet om orde op te leggen, maar om het ritme binnen de circuits te laten ademen. Het proces voelt schilderachtig. Reda legt klanken neer alsof het pigmenten zijn: stemmen van vrienden, samples van oude keyboards, live texturen die worden gebogen en hervormd. Sommigen worden vervaagd met vertraging of vervorming, anderen blijven rauw, als penseelstreken op een ruw doek. Elke patch op de modulaire is een nieuw palet, een schuivend evenwicht van tonen. Zoals een schilder terugkeert naar hetzelfde onderwerp met nieuwe pigmenten, herneemt hij dezelfde cyclus met nieuwe timbres, telkens bijstellend om het beeld levend en ademend te houden.
Als er een geest huist in Reda’s machines, is die niet technologisch maar voorouderlijk. De loops herhalen niet zomaar, ze roepen op. Elke cyclus markeert een drempel, elke textuur een aanwezigheid. De jnoun zweven niet als exotisch folklorebeeld, maar als herinnering aan hoe klank ons kan openen, hoe herhaling kan blootleggen wat verborgen is, hoe trance de grenzen van het zelf kan oplossen.
Khadija’s aanwezigheid is anders, maar verstrengeld. Ze betreedt het podium als facilitator. De performance verzet zich tegen de hiërarchie die isoleert of domineert. Als er hier al een hiërarchie bestaat, dan is het er een van zorg: een structuur die de groep draagt, die zich richt op gemeenschap in plaats van op controle. Performer en publiek delen dezelfde lucht, bewegen en luisteren samen tot de lijn tussen hen begint te vervagen. Wat zich ontvouwt lijkt meer op ritueel dan op spektakel. Het podium wordt een plaats van samenkomst, het geluid een offer, het publiek een levende vereniging verbonden door ritme.
De trance-toestand staat centraal. In Gnawa-ceremonies is trance geen escapisme, maar genezing; ze laat het lichaam zijn jnoun onder ogen zien, ermee dansen, ze erkennen en zich zo verzoenen met wat het verstoort. AJJIT werkt met datzelfde principe, maar via theater en elektronica. Reda wordt de Maalem, de meester van de ceremonie die de ruimte leidt met muziek. Khadija belichaamt de cheikha, de danser-entertainer die zonder grenzen leeft en altijd klaarstaat om zich over te geven aan het ritme. Tegelijk draagt ze het spoor van Lalla Mira, de geest die verbonden is met geel, met vreugde, met de drang tot dansen. Ze neemt de microfoon, zingt in herhaling, haar gezicht soms gesluierd. In Noord-Afrikaanse vieringen zijn sluiers nooit eenduidig: soms symbool voor bescheidenheid, soms vermomming, soms een toestemming voor een andere staat van zijn. Hier worden ze een middel om zich volledig los te laten. Tussen deze twee figuren door kanaliseert Khadija vrijheid, intensiteit en de onvoorspelbare energie van het ritueel, ze roept de jnoun op terwijl ze via stem, beweging en puls de ervaring van het publiek vormgeeft. Het bewustzijn van de ruimte komt hierin los, en luisteren wordt een gezamenlijke, haast buitenaardse praktijk.
Hier raakt het project aan iets dat groter is dan zichzelf. In een wereld waar ons tijdsgevoel onophoudelijk wordt opgedeeld in taken, deadlines en meldingen, is het betreden van trance op zich al verzet. Om je te laten leiden door ritme in plaats van algoritme is je herinneren aan een andere tijdelijkheid, een die het kapitalisme niet kan vatten of reproduceren. De ceremonie fungeert als een repetitie voor een ander leven: een vertraging, een herschikking, een herinnering dat tijd circulair, verruimend en poreus kan zijn.
Khadija’s theaterachtergrond verankert het werk in aanwezigheid. Haar eerdere stukken vervaagden de grenzen tussen autobiografie en mythe, publiek en privé, podium en straat. AJJIT ontvouwt zich binnen haar format van “performatieve research performance”, voor het eerst onderzocht in RE-CLAIMING SPACE, waar het podium een plek wordt om te testen en te heruitvinden hoe lichamen het bewonen. Ze beweegt zich als gastvrouw en deelnemer, begeleidt de ruimte terwijl ze zich eraan overgeeft. Ze stapt in het proces, riskeert veranderde bewustzijnstoestanden en stelt zich bloot aan wat opkomt. Kwetsbaarheid is hier niet symbolisch: ze wordt geleefd. Het is een manier waarop de performance evenzeer op haar inwerkt als zij het vormt.
Samen creëren Khadija en Reda een veld waar klank, gebaar en herinnering elkaar kruisen. Machines dragen voorouderlijke ritmes, lichamen genereren frequenties die resoneren in de hardware, stemmen volgen echo’s van gebeden en aanroepingen. Het ritueel is geen symbool maar een conditie, geconstrueerd in real time door iedereen die aanwezig is.
AJJIT heeft niet de ambitie om traditie te reconstrueren, noch om ze te moderniseren. Het behandelt traditie als een levend archief, iets dat geactiveerd moet worden in plaats van bewaard. De polyritmes van de Gnawa, de collectieve kracht van de Issawa, de ceremoniële ruimtes van inheemse Noord-Afrikaanse praktijken: dit zijn geen esthetische verwijzingen, maar praktische instrumenten, technieken om staten op te wekken, om lichamen opnieuw te wekken. Door ze te verweven met elektronica en theater worden ze niet verdund, maar uitgebreid, waardoor nieuwe wegen ontstaan waarlangs ze kunnen opereren.
Voortbouwend op BLUEPRINTS wijst AJJIT ook naar SHRINE, zijn grotere tegenhanger. Als AJJIT het experiment is, dan is SHRINE de constructie van een volledige omgeving. Daar zullen de ceremoniële aspecten zich uitbreiden: klanklandschappen, gezangen en architecturale aanwezigheid die een totale onderdompeling vormgeven. Reeds in AJJIT zijn de kiemen zichtbaar: het belang van klank als portaal en ritueel als onze moedertechnologie.
Wat na de performance achterblijft, is niet louter de herinnering aan een voorstelling, maar een lichamelijk spoor: de echo van ritme in de borst, het gevoel van tijd die zich uitrekt en ontregelt, de vage nagloed van een collectieve toestand die even werd betreden. Dit is zowel de politiek als de poëzie ervan. In een tijd waarin elk moment wordt gemeten en gemonetariseerd, is zich verliezen in ritme, het ontmoeten van de eigen jnoun, het ontwaken van prekoloniaal geheugen, een kleine daad van bevrijding, een herinnering dat andere manieren van samenzijn nog steeds mogelijk zijn.
Manal Benmalek
Deze tekst werd oorspronkelijk geschreven in het Engels en van een Nederlandse vertaling voorzien door noï.